De oorsprong van het leven op aarde moet beginnen met een verhaal dat verklaart hoe ribonucleïnezuren (RNA's) in het azoïcum zijn ontstaan. Aangezien de wereld van het niet-azoïcum vol water kan zijn geweest, zou een enkele RNA-molecule het gevaar van hydrolyse moeten hebben gelopen in plaats van de neiging tot progressieve synthese. Dit vereist noodzakelijkerwijs de co-evolutie van proteïnen die een rol speelden bij de bescherming van RNA tegen hydrolyse. Het huidige boek beschrijft een mogelijkheid van een grootschalige opsluiting van organische fosfaten en methaanhydraten onder hoge druk en temperatuur diep verborgen in de aardmantel. Onder dergelijke omstandigheden kan een polymere vorm van D-ribose worden gemaakt als een linkshandige helix verbonden door basenparen met naburige strengen. In het rooster van linkshandige helixen van RNA zijn er veel ruimtes of gaten waarin zich verschillende aminozuren kunnen ophopen, van de kleinste zoals glycine tot niet erg grote zoals tryptofaan. Aan het 3' einde van een polymere RNA streng kon ook aminoacylering plaatsvinden. De andere essentiële stoffen voor de oorsprong van het leven, zoals adenine-trifosfaten, zouden samen kunnen zijn opgehoopt.
Hinweis: Dieser Artikel kann nur an eine deutsche Lieferadresse ausgeliefert werden.
Hinweis: Dieser Artikel kann nur an eine deutsche Lieferadresse ausgeliefert werden.