De inhoud van het boek "Geloof en de inspanning om het door te geven" bestaat uit drie hoofdhoofdstukken. In de eerste plaats wordt het geloof besproken als het werk van de genezende God en wordt het gepresenteerd als een wederzijdse, goddelijk-menselijke relatie, waarvan de initiatiefnemer altijd God blijft. Het tweede hoofdstuk concentreert zich op de waarheid dat het geloof als het echte werk van God tegelijkertijd een authentieke menselijke daad is en dus ook het werk van de mens. Geloof is een goddelijk geschenk, en wanneer de mens in zijn vrijheid ervoor kiest om dit geschenk te aanvaarden, geeft het richting en betekenis aan zijn leven. De aanvaarding van het geloof en de verspreiding ervan is het thema van het derde hoofdstuk. De taak om het geloof te verspreiden is niet voorbehouden aan een paar uitverkorenen. De Kerk als geheel is geroepen om het geloof te aanvaarden en te verspreiden, vooral met het oog op de grote veranderingen in de wereld van vandaag. De overdracht van het geloof is een gemeenschappelijk werk van bisschoppen en priesters, maar ook van lekengelovigen.