Het doel van dit werk is het bevorderen van een theoretische discussie over het gebruik van taal binnen het rechtsgebied en door de personen die daarbinnen posities innemen en functies uitoefenen. Het idee werd geboren uit de perplexiteit die werd aangetroffen in het functioneren van het Braziliaanse strafrechtsysteem, maar het werk zal een brede toepassing op het juridische fenomeen bevorderen. Het idee is om de manieren te analyseren waarop termen die als open of semantisch onnauwkeurig worden beschouwd, verschijnen en functioneren in het functioneren van het strafrecht: dit is het geval met ¿gevaarlijkheid¿, ¿openbare orde¿, ¿verdachte houding¿, ¿misdaadgerichte persoonlijkheid¿. Deze termen verschijnen in specifieke situaties, waartussen een zekere continuïteit bestaat, vooral als we kijken naar de subjecten die verschijnen in de context van hun verschijning. Deze theoretische optie ontkracht echter niet de rol van de staat in zijn ethische aspect, als het gaat om het vervolgen en straffen van die agenten die misdaden plegen waarvan het criminele potentieel in staat is om de coöperatieve en vertrouwensvolle structuur van een samenleving te ondermijnen. Daarin ligt de Gordiaanse knoop van de verklaring voor de acties van het strafrechtsysteem die gericht zijn op de massaproductie van ellende in gevangenissen.