De ontregeling van Boyle's werken is door hemzelf, zijn tijdgenoten en geleerden tot op de dag van vandaag becommentarieerd en komt zowel in zijn manuscripten als in zijn voltooide werken tot uiting. Deze studie richt zich op het materiële bewijs van tekstuele wanorde van Boyle's voorlopige schriften tot zijn gepubliceerde werken, en biedt een intellectuele en historische context waarin het kan worden begrepen. Het heroverwegen van de commentaren op Boyle's structurering van de kennis en zijn opvatting over de staat van de natuurfilosofie maakt een meer gedetailleerde, sympathieke beschouwing van zijn schijnbare wanorde mogelijk. Hoewel Boyle's wanorde contingent is en betreurd wordt, zal ik ook laten zien dat zijn manier van presenteren een cruciale epistemologische betekenis heeft: Boyle's tekstuele wanorde wordt begrijpelijk in het licht van zijn onderzoek en compositorische methoden.