In Spanje, na de oprichting van de psychiatrie als een discipline en haar latere ontwikkeling, duidelijk met de veranderingen teweeggebracht door de republikeinse psychiatrie, werd een soort syncretisme tussen de raciale theorie, afkomstig uit Duitsland en de Spaanse culturele traditie, en het fundamentalistische katholicisme van het Regime gevestigd in het psychiatrische discours tijdens de Burgeroorlog en het regime van Franco. Dit zal enerzijds gekenmerkt worden door theoretische armoede, waarbij de geesteszieken hoofdzakelijk beschouwd worden als politieke gevangenen in plaats van psychiatrische patiënten in strikte zin, en anderzijds door de beschouwing, in de klinische praktijk, van de geesteszieken als zondaars, die meer behandeld moesten worden vanuit het oogpunt van de katholieke moraal en naastenliefde dan vanuit de theoretische vooronderstellingen eigen aan de psychiatrische kliniek.