Gedurende de laatste dertig jaar van zijn leven bleef Theodor Adorno nadenken over het probleem van de verveling. Voor hem betekent het bekijken van dit fenomeen het stellen van een diagnose van de algemene toestand van de cultuur waarin arbeid, vrije tijd en culturele objecten afwijken van de emancipatoire weg van de mens. Het verlies van de ethische inhoud van deze drie zaken leidt tot chronische vervormingen van individuen, waardoor ze vooral de zin van hun eigen bestaan en de mogelijkheid om ervaringen te realiseren (Erfahrungen) verliezen. Het idee van vooruitgang wordt zo in twijfel getrokken. In de mate dat een samenleving met alle noodzakelijke elementen voor menselijke emancipatie de tegenovergestelde weg inslaat, begint ze individuen op de meest uiteenlopende manieren te ontmenselijken. Adorno, die zijn bezorgdheid uit over het probleem van verveling, wijst op een onopgeloste dialectiek van de vooruitgang, in de zin dat de zelfverwerkelijking van de mens wordt belemmerd door het proces van sociale integratie.